112. St. Eustatius (1)

‘Statia’ voor de bewoners.
(Klinkt en schrijft wat korter dan de officiƫle naam.)

De swell is nog maar anderhalve meter hoog en er waait een lekker windje windkracht 5; het wordt tijd om de zeilen te hijsen. Eerst nog even boodschappen doen, uitklaren naast de Hollandse brug en dan vertrekken richting Statia. Het is maar een mijltje of 35 zeilen. Aan het eind van de middag gaan we voor anker voor Oranjestad, de hoofdstad van het eiland.


Statia bestaat uit een slapende vulkaan, the Quill (verengelsing van het Nederlandse ‘de kuil’) met daar tussenin vlak terrein. Op het eiland wonen nu nog zo’n 3000 mensen en hoewel het eiland sinds 2010 een soort buitengewone gemeente van Nederland is, is de voertaal nog gewoon Engels.

Even een beetje geschiedenis: Columbus was de eerste die Sint Eustatius in 1493 op de kaart zette. In de 18de eeuw werd Sint Eustatius een belangrijke doorvoerhaven: het meest winstgevende bezit van de West-Indische Compagnie. In 1779 legden meer dan 3000 schepen uit Europa, Amerika en Afrika aan op de rede van Oranjestad. Soms arriveerden er meer dan 20 schepen op een dag. Op de rede konden 200 schepen tegelijkertijd liggen.
Dat is nu niet meer voor te stellen. Verder op zee ligt een aantal tankers voor de terminal te wachten, maar op de rede zelf liggen we met nog geen tien jachtjes en een paar kleine lokale vissersbootjes te hobbelen op de golven.



Na die bloeitijd volgde een afwisseling van Franse en Engelse bezettingen en de economie van het eiland stortte volledig in. Van al die rijkdom is ondertussen niets meer over. Buiten het kleine centrumpje zien de huisjes er armoedig uit. Het is hier bepaald geen leven in luxe.
De grootste werkgevers van het eiland zijn nu nog de overheid en een olieterminal van een Amerikaanse bedrijf. Verder verdient men wat geld aan toeristen en dan vooral duiktoeristen.



De volgende ochtend zijn we al om half zeven op pad. Eerst inklaren in de gloednieuwe witte container. Zo te zien nog maar pas neergezet en ingericht door de Nederlandse overheid. De ambtenaren weten nog niet zo goed wat ze met al die nieuwe Nederlandse regels moeten. Voor ons gevoel vullen we een heleboel, bijna dezelfde formulieren dubbel in. Het is nog duidelijk even wennen voor het personeel; ze moeten er zelf een beetje om lachen.



Eindelijk, tegen half negen, kunnen we aan de beklimming van the Quill beginnen. Rijkelijk laat, want hoe later op de dag hoe warmer. De klim omhoog is goed te doen. Smalle, slingerende paadjes door steil, bosachtig terrein. Prachtig, maar er lijkt geen einde aan te komen. Onderweg komen we talloze heremietkreeften tegen die met een hoop kabaal het pad afrollen. Op de top worden we opgewacht door een haan die daar parmantig de boel in de gaten houdt.

Naar beneden, de krater in, kan ook. Maar het pad is steil en glad. Langs het pad zijn weliswaar touwen gebonden om je aan vast te houden, maar zelfs dan nog is het een gevaarlijke benenbreker. Maar even niet, want we willen de rest van de vakantie ook nog heel doorkomen.

111. St. Maarten (5)

Op het noordelijke deel van het eiland St.Maarten, het Franse deel, ligt de havenplaats Marigot. Mocht u daar ooit nog eens komen met uw eigen boot of er een boot huren: ik kan u vertellen, het is een leuk plaatsje.



De Marina midden in het centrum is klein en intiem. Vlonders met terrasjes met vrolijke gele parasols; talloze winkeltjes er omheen gebouwd. Je komt in deze haven via het binnenwater van de Lagoon. En vanaf zee? Heel eenvoudig, daar zijn twee doodgewone ophaalbruggen voor. Aan de zuidkant van het eiland, de Hollandse kant, heb je daarvoor de Hollandse brug en aan de Franse kant (hoe kan het ook anders) de Franse brug.



Je kan echter ook aan de buitenkant blijven liggen. Dan laat je je anker vallen in de baai van Marigot. Als je iets meer geld te besteden hebt, neem je even verderop een steiger in de Port de Plaisance. De buitenhaven ligt aan de voet van Fort Louis, die hoog boven het stadje uitsteekt. De Port wordt door een bijna ronde, lage golfbreker beschermd tegen golven en wind.



In het plaaatsje zelf heb je de wereld aan leuke, kleine Franse boutiekjes, er is een markt, een busstation en een overdekt winkelcentrum. Waar dat laatste voor nodig is in dit klimaat, is me niet helemaal duidelijk…



Verder zijn er nog allerlei eettentjes waar je goedkoop en heerlijk kan eten. Natuurlijk de onvermijdelijke visgerechten maar -we zijn hier tenslotte in de West-Indies- ook heerlijk Creools eten. Je zit gewoon buiten op straat, al dan niet op een officieel terrasje.



Ook mooi om te zien zijn de muurversieringen. Soms in pasteltinten geschilderd, soms met tegeltjes gemaakt.